© Wim Kloppenburg. Laatste update 15 oktober 2024.
Made with Xara Web Designer+
bladeren
bladeren

‘Een melodie als een stil brandende kaars’

Eén van de mooiste kerstliederen uit ons Liedboek vind ik ‘Er is een roos ontloken’ (LB 473; LbK gz.132) een bewerking door Jan Wit van het eeuwenoude ‘Es ist ein Ros entsprungen’. Waar het lied oorspronkelijk precies vandaan komt en wie de tekst en de melodie heeft geschreven, die vragen zijn nog steeds niet helemaal beantwoord. De ontstaansgeschiedenis verliest zich in nevelen.

‘Roomse’ beeldspraak?

‘Es ist ein Ros entsprungen’ is een allegorisch lied. In voor mensen van de eenentwintigste eeuw niet direct voor de hand liggende en niet direct begrijpelijke beelden en vergelijkingen wordt een geloofsgeheim be - zongen. Het lied is in dat opzicht vergelijkbaar met ‘Daar komt een schip geladen’ (LB 434; LbK 116). We kunnen vermoeden dat ‘Es ist ein Ros’ uit een middeleeuws-mystieke traditie stamt, maar de bronnen laten ons helaas in de steek. De oudste tekst vinden we pas in een handgeschreven gebedenboekje van Frater Conradus uit Mainz. In 1587/88 noteerde hij een lied van 19 strofen, waarin op een eenvoudige, naïeve manier het Kerstverhaal verteld wordt. Couplet 1 en 4 van het lied luiden als volgt: Opvallend is de verwijzing naar de profetie van Zacharias, over de Spruit (NBV: ‘Telg’) die zal uitspruiten, de tempel zal herbouwen en zal heersen vanaf zijn troon (Zach.6,12v.). In latere versies wordt meestal de pro - feet Jesaja genoemd. De eerste uitgave met muzieknotatie verscheen in 1599 in het liedboekje Alte Catholische Geistliche Kirchen-geseng (zie zijkolom, bovenaan). De eerste twee strofen komen overeen met couplet 1 en 4 uit het bovengenoemde handschrift (bij de verdere liedcitaten heb ik de spelling aangepast). De verwijzing naar Jesaja heeft betrekking op Jes.11,1: ‘En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen.’ (NBV: ‘Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei.’) Jes.11,1 is een duidelijk voorbeeld van een parallellismus membrorum zoals we dat met name uit de psalmen kennen, twee vershelften die op een verschillende manier hetzelfde zeggen: Een rijsje uit de tronk / een scheut uit zijn wortels. Protestantse oren zullen deze tekst horen als een voorzegging voor de geboorte van Jezus, uit het geslacht van David, de zoon van Isaï (latijn: Jesse). Het lied geeft echter een andere uitleg aan de tekst van Jesaja; de profetie wordt een Marialied. De tijd waarin ‘Es ist ein Ros’ ontstond, kende een diep doorleefde en wijdverbreide Maria-verering. De gestalte van Maria werd soms zelfs ervaren als onbereikbaar hoog verheven dat de zondige mens Haar niet meer durft aanroepen als voorspraak bij haar Zoon. De rollen worden dan omge keerd: alleen via Jezus kan de zondaar de heilige ‘joncfrou schone’ bereiken (zie het bekende lied van Johannes Brugman in de zijkolom). In ‘Es ist ein Ros’ wordt Maria gezien als onderdeel van de voorspelling van Jesaja. ‘Der Dichter hat in den Text die Muttergottes hineingeschmuggelt’ (Xaver Frühbeis, in een uitzending van BR-Klassik, Kerstmis 2011). Dat is natuurlijk niet helemaal waar, de dichter volgt slechts de toen gangbare exegese, namelijk dat uit de stam van Jesse niet Jezus ontspringt, maar Maria. Uit háár wordt vervolgens Jezus geboren. Het rijsje van Jesaja is een roos geworden. Het latijn van de Vulgaat speelt hier een belangrijke rol: ‘Et egredietur virga de radice Jesse et flos (= bloem) de radice eius ascendet’. Deze tekst werd niet gelezen als een parallellismus membrorum maar als dubbele voorspelling: uit de wor - tel van Jesse komt een twijg (een roos, Maria) en uit de wortel dáárvan (eius) ontspringt een bloempje (Jezus). Vanuit het Latijn ligt de associatie voor de hand: ‘maagd’ en ‘twijgje’ verschillen slechts één letter (virgo–virga). De Virgo Sancta is de Virga Jesse.

‘Geistliches Rätsellied’

De beeldspraak in strofe 1 is als het ware een raadsel waarvan de tweede strofe de ‘oplossing’ geeft: ‘Das Röslein das ich meine … ist Maria die reine’. Allegorische raadselliederen komen in de Renaissance en Barok veel voor. Denk bijv. aan het passielied van Paul Gerhardt: ‘Ein Lämmlein geht und trägt die Schuld’, met de impliciete vraag “Wat zou er met dat lam - metje bedoeld worden?” Strofe 2 geeft het antwoord: ‘Das Lämmlein ist der große Freund und Heiland meiner Seelen.’ Het is een retorisch spel dat hier gespeeld wordt en dat soms wonderschone poëzie heeft opgeleverd, zoals het ontroerende lied van Jan Luyken: ‘Wie hangt er zo deerlijk, geteisterd, geschonden?’, waarin strofe 1 en 3 met een vraag eindigen die in de coupletten 2 en 4 beantwoord wordt (zie LbK gz.190; niet in LB).

Reformatorische correcties

Michael Praetorius (1571-1621), de beroemde lutherse cantor en hofkapelmeester uit Wolfenbüttel, had een grote waardering voor het lied. Hij nam de melodie ongewijzigd over en schreef er een vierstemmige zetting bij (in Musae Sioniae VI, 1609) die nog steeds gezongen en gespeeld wordt, en die is afgedrukt in de koor- en orgeluitgaven van LB en LbK. Maar als lutheraan had Praetorius bezwaar tegen de rol die Maria in het lied speelde. Daarom veranderde hij regel 3 van het tweede couplet zodanig dat het woord roos niet op Maria slaat maar op Jezus. De woorden ‘Ros’, ‘Röslein’ en ‘Blümlein’ zijn bij hem synoniem, en verwijzen alleen naar Jezus . De twee strofen in Musae Sioniae luiden: *) In de gedrukte uitgave van Musae Sioniae ontbreekt de laatste regel, maar volgens Konrad Ameln is deze in één van de stemboeken bijgeschreven (wanneer en door wie?). Helaas is de fotokopie die Ameln ervan liet maken in WOII verloren gegaan of zoek - geraakt. Ook het betreffende exemplaar van Musae Sioniae is niet meer te vinden. Latere ‘correctoren’ gingen nog verder. Zij vonden het vreemd dat Jezus ‘roos’ werd genoemd. In Jesaja 11 staat dat er uit de afgehouwen tronk van Jesse een rijsje zal ontbloeien, een twijg. Dus vinden we in latere reforma torische liedboeken ‘Es ist ein Reis entsprungen’. In het Evangelisches Gesangbuch (EG 1994, lied 30) telt het lied vier coupletten. Strofe 1 en 2 zijn overgenomen van Praetorius, met één kleine wijziging: in couplet 2 is ‘Röslein’ veranderd in ‘Blümlein’, in overeenstemming met de bedoeling van Praetorius. Daarna volgen in het EG twee strofen, die niet teruggaan op de zestiende- en zeventiende- eeuwse bronnen, maar op een tekst van Fridrich Layriz (1808-1859). Layriz geeft in zijn bundel Kern des deutschen Kirchenlieds von Luther bis auf Gellert (1844) na de twee coupletten van Praetorius een eigen aanvulling van drie strofen ‘als Ersatz für die weggefallene katholische Fortsetzung’. *) Het EG heeft hiervan alleen de coupletten 3 en 5 overgenomen, met twee wijzigingen: ‘Das Blümelein so kleine’ en ‘hin in den Freudensaal ’.

Wees-regel

Het lied heeft een kenmerkende strofenbouw. Er zijn zeven regels. De eerste vier regels hebben gekruist rijm, maar bij de laatste drie staat de middelste regel alleen, er is geen regel met overeen komstig rijm. Het is een schema dat in oude volksliederen en balladen regelmatig voorkomt. Zo’n ‘alleenstaande’ regel heet een Waise , een weeskind. Een ander bekend voor beeld is ‘Allein Gott in der Höh’ sei Ehr’ (LB 302; LbK gz.254). Daar is de laatste regel een Waise .

Liedboek voor de Kerken

Bij de samenstelling van het Liedboek voor de Kerken was het voor de gezangencommissie uiteraard de vraag wat zij met dit lied moesten doen. Aan de ene kant vond men, dat een zo fraai en klassiek Kerstlied niet in het Liedboek mocht ontbreken, maar aan de andere kant was er aan dit in feite ‘roomse’ Maria-lied in de loop der tijden zoveel geschaafd en gecorrigeerd dat er eigenlijk geen bevredigende Nederlandse tekst beschikbaar was. Jan Wit, zonder twijfel de grootste taalvirtuoos onder de liedboek-dichters, besloot toen om, met gebruikmaking van de oude motieven en uiteraard met handhaving van de bijzonder sterke melodie, een nieuwe versie te schrijven. In het Compendium bij het LbK schrijft Jan Wit daar zelf over: De overgenomen motieven zijn: strofe 1:een roos ontloken in de winter, voorzegging door de profeten, het geslacht van David, het midden van de nacht; strofe 2: de maagd Maria en de engel Gabriël; strofe 3: Jesaja en de vooraankondiging van het lijden. De rijmloze regels (‘Waisen’) zijn in deze versie door assonantie (klinkerrijm) met elkaar verbonden: bloeien , groette , bezoeken . De slotregels zijn door beeldrijm verbonden: in het midden van de nacht, in het midden van de tijd, in het midden van de dood. Dat ‘beeldrijm’ herinnert ons onwillekeurig aan het bekende avondgebed uit de lutherse traditie: ‘Blijf bij ons… aan de avond van de dag, aan de avond van het leven, aan de avond van de wereld.’ Juist die vormtechnische vondsten van assonantie en beeldrijm hebben het lied tot een buitengewoon sterke eenheid gesmeed, waarin geen woord te veel of te weinig staat. In de laatste strofe bijvoorbeeld wordt de aan kondiging van het lijden slechts aangeduid door de beschrijving van de kleur van de roos. Inderdaad, Jan Wit heeft in een begenadigd moment van inspiratie ons één van de mooiste Nederlandse kerstliederen geschonken. De tekst van Jan Wit: De melodie ‘Es ist ein Ros’ behoort zowel in de rooms-katholieke als in de protestantse versie tot de bekendste en meest geliefde Kerstliederen. Dat is uiteraard niet in de laatste plaats te danken aan de melodie. Het is opvallend, hoe ‘weinig’ er eigenlijk gebeurt in deze verstilde wijs. Het lied heeft de kenmer kende strofebouw van de klassieke Bar -vorm: twee gelijke Stollen en een Abgesang waarvan het slot weer (vrijwel) gelijk is aan de Stollen. In feite bestaat de melodie uit slechts drie muzikale zinnen! Regel 1-2 zijn gelijk aan 3-4 en, met uitzondering van de korte beginnoot, ook gelijk aan 6-7. Alleen regel 5 heeft een eigen melodie. De strofevorm is dus A-A-B-A, met een ongebruikelijk kort B-gedeelte: één regel van zes lettergrepen. Daarin is dit lied uniek; in Z AHN ‘s ver zameling van bijna 9000 Duitse kerk - liedmelodieën komt het schema 7.6 7.6. 6 7.6 slechts één keer voor, namelijk bij… ‘Es ist ein Ros entsprungen’. Op papier lijkt een melodie met zoveel herhalingen misschien saai en eenvormig, maar dat ís het niet. Sommige mensen zijn zich er niet eens van bewust dat ze bij ieder couplet telkens drie keer hetzelfde zingen. Doordat de vijfde regel afdaalt naar de laagste toon, klinkt de laatste A heel anders dan de eerste! De zetting van Michael Praetorius ademt dezelfde ingetogenheid als de melodie. De Stollen worden begeleid door simpele accoordfuncties. Opvallend is de ligging van de beginaccoorden, F-groot, niet met de gebruikelijke dubbele grondtoon: maar met dubbele kwint. Het geeft het begin meteen een bijzondere klankkleur: De syncopen van de cadens worden prachtig gedragen door de dalende baslijn (waarbij een dreigende octaafparallel d-c tussen alt en bas elegant wordt opgelost met een klein ‘nootsprongetje’). De ‘losse’ vijfde regel wordt met de reprise van de Stollen verbonden door het kleine, opvullende melisma in de altpartij. Bij de reprise in regel 6 en 7 gebruikt Praetorius andere harmonieën. Onder de eerste twee noten staat nu geen F- accoord maar de dominant C. Uiterst eenvoudig maar verrassend en wirkungsvoll is de tussendominant (D-groot) die de regels 6 en 7 met elkaar verbindt. En in plaats van twee voor de hand liggende saaie c’s op ‘van de’ krijgt de alt op het eind nog een melodisch lijntje dat net even boven de sopraan uitstijgt. De sfeer en werking van deze melodie – en de zetting van Praetorius! – kan ik niet beter beschrijven dan Willem Vogel het deed in het Compendium: ‘De melodie is als een stil brandende kaars; ze vraagt om een meditatieve houding en voert tot stille aandacht en aanbidding.’
1. Es ist ein röeß endsprungen Auß einer würtzelen zart Alß vns die alten sungenn Auß Iesse kam die art Sie hat vns ein blumlein bracht In mitten in dem winter Woll zu der halben nacht. In mitt &
4. Daß Röeßlein das ich meine Alß vns Zacharias beschrebt Das ist Maria die reine Die vns das blumlein hat bracht Der Engel gab ir den radt Sie solt en kindlein geberen Vnd bleiben ein reine maigt. Sie solt &
1. Es ist ein Ros entsprungen aus einer Wurzel zart, als uns die Alten sungen aus Jesse kam die Art, und hat ein Blümlein bracht, mitten in kaltem Winter wohl zu der halben Nacht.
2. Das Röselein das ich meine, darvon Isaias sagt, ist Maria die reine, die uns das Blümlein hat bracht. Aus Gottes ewigem Rat hat sie ein Kindlein gboren und blieben ein’ reine Magd.
3. Das Röselein so kleine, *) das duftet uns so süß; mit seinem hellen Scheine vertreibt’s die Finsternis. Wahr’ Mensch und wahrer Gott, hilft uns aus allem Leide, rettet von Sünd und Tod.
4. Lob, Ehr sei Gott dem Vater, dem Sohn und heilgen Geist! Maria, Gottesmutter, sei hoch gebenedeit! Der in der Krippen lag, der wendet Gottes Zoren, wandelt die Nacht in Tag.
5. O Jesu, bis zum Scheiden aus diesem Jammertal laß uns dein Hilf geleiten hin in der Engel Saal, *) in deines Vaters Reich, da wir dich ewig loben; o Gott, uns das verleih!
1. Er is een roos ontloken uit barre wintergrond, zoals er was gesproken door der profetenmond. En Davids oud geslacht is weer opnieuw gaan bloeien in ’t midden van de nacht.
2. Die roos van ons verlangen, dat uitverkoren zaad, is door een maagd ontvangen uit Gods verborgen raad. Maria was bereid, toen Gabriël haar groette in ’t midden van de tijd.
3. Die bloem van Gods behagen heeft, naar Jesaja sprak, de winterkou verdragen als allerdorste tak. O roos als bloed zo rood, God komt zijn volk bezoeken in ’t midden van de dood.
Er is een roos ontloken
De beelden van het lied in één voorstelling samengevat: uit de tak ontspringt de roos (Maria) waaruit het Kind voortkomt, achter wie het kruis reeds opdoemt. De met de hand ingekleurde houtsnede (ca.16x10 cm.) uit ong. 1470 is be- doeld als Nieuwjaarswens (‘Ein guot selig jor’). Kupferstichkabinett Kunstmuseum Basel.
Es ist ein Ros entsprungen a aus einer Wurzel zart, b als uns die Alten sungen a aus Jesse kam die Art, b und hat ein Blümlein bracht, c mitten in kaltem Winter d wohl zu der halben Nacht. c
t.15e eeuw? t.Jan Wit, m.16e eeuw/M.Praetorius 1609. LB 473; LbK gz.132
1. Es ist ein Ros entsprungen aus einer Wurzel zart, als uns die Alten sungen aus Jesse kam die Art, und hat ein Blümlein bracht, mitten im kalten Winter wohl zu der halben Nacht.
2. Das Röslein das ich meine, davon Jesaias sagt, hat uns gebracht alleine Marie, die reine Magd. Aus Gottes ew’gem Rat hat sie ein Kind geboren [welches uns selig macht.] *)
Wim Kloppenburg  Hymnologie
Bronnen: - K. Ameln: ‘Es ist ein Ros entsprungen. Strittige Fassungen von Text und Weise’ in: Jahrbuch für Liturgik und Hymnologie, 5. Band. Kassel 1960. p.146-154. - W.G. Overbosch e.a. (red.): Compendium bij de 491 gezangen van het Liedboek voor de Kerken. Amsterdam 1977. k.365-367. - M. Rössler: ‘Es ist ein Ros entsprungen’ in: Liederkunde zum Evangelischen Gesangbuch, Heft 2. Göttingen 2001. p.17-25. - Hermann Kurzke: ‘Es ist ein Ros entsprungen, in: Hansjakob Becker e.a. (red.), Geistliches Wunderhorn. editie München 2009, p.135-145
Eerste versie: M&L 2009 nr.6, Voor deze website herzien en uitgebreid oktober 2022. Laatste update: 15 november 2022.
Geen ö-Text In de duitstalige kerken zijn verschillende pogingen ondernomen om te komen tot een voor iedere denominatie aanvaardbare ‘ö-Text’ (ö van ökumenisch), en het lied een plek te geven in een oecumenische liedbundel, of bij een gezamelijke Kerstviering. Dat blijkt echter een onmogelijke opgave. De opvattingen over de plaats van Maria zijn onverenigbaar. En Xaver Frühbeis heeft met zijn opmerking nog wat olie op het vuur gegooid… Voor de hierboven besproken exegese bestaat bij de meeste katholieken geen enkel begrip: “Der größte Irrtum, der in der Interpretation des Liedes immer wieder begangen wird, ist die Gleichsetzung der ‘Rose’ mit Christus – natürlich meint die Rose Maria.” En: “Der Logik zulieb meint das EG 30,2 das Röslein mit Blümlein ersetzen zu müssen. Damit ist dann wohl noch der Rest des ursprünglich so feinsinnigen und zarten Bildes vertan.” (https://www.kirchengesangbuch.ch/). Ze hebben natuurlijk gelijk; de anonieme laat-middeleeuwse dichter heeft Maria in zijn lied een ereplaats gegeven. Het is in feite een Marialied. Maar voor de protestantse bijbellezer is dat niet in overeenstemming met de profetie uit Jesaja 11.
l’Arbre de Jessé. Het beroemde ven- ster in de kathedraal van Chartres is één van de talloze voorstellingen van de Boom van Jesse, de ‘stam- boom’ van Jezus vanaf Isaï, volgens Matteüs 1. (zie wikipedia, met een uitleg van alle takken van de boom)
Ic heb ghejaecht mijn leven lanc al om een joncfrou schone, die alre soetste wijngaert ranc, die daer is in shemels throne. Met enghelen is si om beset. Ic en can daer niet bi comen. Mijn sonden hebbent mi belet. Des ic mi mach bedroven. Ic wil opstaen, tis meer dan tijt, ende soeken hem alleyne der joncfrou soon, diet al verblijt, Jhesus ist dien ic meyne. Hi is den wech, alsmen verclaert, ic wil mi tot hem keren. Den rechten wech ter joncfrou waert mach ic noch aen hem leeren.
Twee strofen uit een beroemd lied van pater Johannes Brugman (ca.1400-1473) waarin Jezus ‘de rechte weg’ is om de jonkvrouwe Maria te kunnen benaderen.