© Wim Kloppenburg. Laatste update 17 september 2024.
Made with Xara Web Designer+
Op 13 januari, de octaafdag van Epifanie, wordt Johannes 1,29-34 gelezen, de doop van Jezus in
de Jordaan (tegenwoordig wordt dit feest gewoonlijk verplaatst naar de dichtstbijzijnde zondag).
Het lutherse zondagslied voor deze dag is ‘Christ unser Herr zum Jordan kam’, één van Luthers
catechismusliederen.
In de tijd van de Reformatie konden veel mensen niet lezen en schrijven. Daarom werden de
belangrijkste leerstukken en geloofswaarheden in liedvorm samengevat; ze waren dan gemakke-
lijker te memoriseren. Luther zette als opschrift boven dit lied
Ein Geistlich Lied / Von unser heiligen Tauffe/ Darin fein kurtz gefasset / Was sie sey?
Wer sie gestifftet habe? Was sie nütze ec. D. Mart. Luther.
[Een geestelijk lied over onze doop, waarin kort wordt samengevat wat de doop is,
wie de doop heeft ingesteld en wat het nut ervan is.]
In dit catechismuslied is de hele dooptheologie van Luther
vervat. De dopelingen worden voor het leven getekend met
het merkteken van een Heer die hun zonden wil dragen.
Daarom laat Christus, de zondeloze, zich als eerste dopen in
de Jordaan.
Da wollt er stiften uns ein Bad,
zu waschen uns von Sünden
En dan, in dat bijna onvertaalbare Duits van Luther:
ersäufen auch den bittern Tod.
De dood verzuipt in het doopwater! Maar de mens, door
Christus gered, komt weer boven, hapt naar adem, schudt
de druppels van zich af en is herboren, een nieuwe mens:
Es galt ein neues Leben!
Onvertaalbaar noemde ik deze tekst. Schulte Nordholt hééft
dan ook niet vertaald, maar op een ongelooflijk knappe
manier herdicht:
Hij daalde neer in de Jordaan,
badwater onzer zonden.
Zijn leven neemt ons sterven aan,
zijn bloed heelt onze wonden.
Zijn sterven is ons leven.
2.
So hört und merket alle wohl,
was Gott heißt selbst die Taufe,
und was ein Christen glauben soll,
zu meiden Ketzer Haufen:
1)
Gott spricht und will, das Wasser sei
doch nicht allein schlecht Wasser,
sein heiligs Wort ist auch dabei
mit reichem Geist ohn Maßen:
der ist allhie der Täufer.
3.
Solchs hat er uns beweiset klar,
mit Bildern und mit Worten.
Des Vaters Stimm man offenbar
daselbst am Jordan hörte.
Er sprach: das ist mein lieber Sohn,
an dem ich hab Gefallen;
den will ich euch befohlen han,
Daß ihr ihn höret alle
und folget seinen Lehren.
4.
Auch Gottes Sohn hie selber steht
in seiner zarten Menschheit,
der Heilig Geist herniederfährt
in Taubenbild verkleidet,
daß wir nicht sollen zweifeln dran,
wenn wir getaufet werden,
all drei Person getaufet han,
damit bei uns auf Erden
zu wohnen sich ergeben.
5.
Sein Jünger heißt der Herre Christ:
‘Geht hin all Welt zu lehren,
daß sie verlorn in Sünden ist,
sich soll zur Buße kehren;
wer glaubet und sich taufen läßt,
soll dadurch selig werden,
ein neugeborner Mensch er heißt,
der nicht mehr könne sterben,
das Himmelreich soll erben.
6.
Wer nicht glaubt dieser großen Gnad,
der bleibt in seinen Sünden,
und ist verdammt zum ewgen Tod
tief in der Höllen Grunde.
Nichts hilft sein eigen Heiligkeit,
all sein Thun ist verloren,
Die Erbsünd' macht's zur Nichtigkeit,
darin er ist geboren,
vermag ihm selbst nichts helfen.
7.
Das Aug allein das Wasser sieht,
wie Menschen Wasser gießen;
der Glaub im Geist die Kraft versteht
des Blutes Jesu Christi;
und ist vor ihm ein rote Flut,
von Christi Blut gefärbet,
die allen Schaden heilen tut,
von Adam her geerbet,
auch von uns selbst begangen.
Het beeld is al net zo plastisch als bij Luther. Je zíet het voor je, het ‘badwater onzer zonden’, dat
grauwe water waarin al het vuil wordt weggespoeld. En we moeten de dichter maar vergeven dat
het woordaccent en het melodieaccent bij het zingen even botsen: badwáter.
In de volgende coupletten gaat het, om het modern te zeggen, over ‘het verschil tussen doopwater
en H
2
O’. In één van zijn preken zegt Luther:
Wij zeggen wel dat het water is, maar er hoort nog iets meer bij, wat zulk water heerlijk, heilig en
tot de rechte doop maakt, namelijk bovendien Gods Woord naast en bij het water, dat wij niet
hebben bedacht noch gedroomd. Want waar Gods Woord is, waarmee Hij hemel en aarde geschapen
heeft, daar is God zelf met zijn kracht en macht.
Daarom moeten wij er zeker van zijn dat als iemand gedoopt wordt op Christus’ bevel, dat daar dan
tegenwoordig zijn God de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en dat er in de hemel niets dan
welbehagen, lust en vreugde bestaat, omdat de zonden vergeven zijn en de hemel voor altijd open
staat...
Wat Jan Willem Schulte Nordholt met Luthers laatste couplet doet is buitengewoon gedurfd en
knap. Hoe vertaal je de rode vloed van Christus’ bloed, en wat moeten wij in onze tijd nog met die
erfzonde van Adam tot heden?
Maar Schulte Nordholt zag het vóór zich; het gaat namelijk niet over een dogma maar over een
visioen! De kern van Luthers lied is: als Christus de zonden der wereld wegdraagt dan draait Hij als
het ware de zondeval terug. We krijgen weer zicht op de schepping zoals God die bedoeld had. In
bijbelse beelden uitgedrukt: het paradijs uit Genesis, de hof van Eden wordt weer zichtbaar.
Daarom speelt het verhaal van de Paasmorgen óók in een tuin! Het paradijs is hervonden.
Adam mag dus teruglopen, de hof in waaruit hij was weggestuurd. Schulte Nordholt zág het
gebeuren, als een film die achterstevoren wordt afgedraaid:
Wij worden in uw dood gedoopt.
Door U voorgoed vergeven,
staat Adam stralend op en loopt
terug in ’t eeuwig leven,
het paradijs hervonden.
En voor de goede verstaander bevat deze strofe ook nog een collegiale knipoog naar de
zeventiende-eeuwse Engelse dichter John Milton!
Toen Jezus bij het water kwam
Een gezongen doopcatechese
Wat een geweldige wijs heeft Luthers Doop- en Epifaniënlied meegekregen! In 1524 stonden de
noten (van Luther zelf? van Johann Walter? van een ouder volkslied?) al genoteerd bij een andere
tekst (‘Es wollt uns Gott genädig sein’), maar dat bleek een voorbijgaande relatie te zijn. Pas de
verbintenis met de tekst ‘Christ unser Herr’ leverde een volmaakt huwelijk op tussen tekst en
melodie.
Luthers dooplied heeft de barvorm, een liedvorm die ontstaan is bij de Minnesänger en Meister-
singer, die tekst en muziek van hun liederen zelf schreven en uitvoerden (de ‘singers-songwriters’
van de Middeleeuwen). De barvorm bestaat uit een Aufgesang: dat zijn twee Stollen met
verschillende tekst maar op dezelfde melodie (bij het lied van Luther dus de eerste 2 + 2 regels),
gevolgd door het Abgesang. Het vormschema is dus A-A-B. Vaak komen in B elementen uit A weer
terug (vergelijk het begin van regel 8 met regel 1). Ook Luther gebruikte deze vorm graag. De
beroemde Meistersinger Hans Sachs (de operaliefhebber kent hem uit Die Meistersinger von
Nürnberg van Richard Wagner) noemde Luther dan ook ‘Die Wittembergisch Nachtigall die man
yetz höret überall’.
Een bekende vraag bij de lied-analyse is altijd: in welke modus (kerktoonsoort) staat deze wijs
eigenlijk? In de oorspronkelijke notatie vanuit d lijkt de melodie in d-dorisch te staan; maar de
finalis a zorgt voor verwarring. Het is echter wel degelijk een dorische en geen eolische wijs. Vanuit
het systeem van de hexachorden is duidelijk dat het voluit een re-lied is. De melodie beweegt zich
in de gebieden van het hexachordum naturale en het hexachordum durum (in de tijd vóor ca. 1600
dacht men niet in ‘toonladders’ van een octaaf, maar in hexachorden, reeksen van zes tonen – ut-
re-mi-fa-sol-la – die elkaar gedeeltelijk overlappen).
Hexachordum naturale
Hexachordum durum
Een voor de hand liggend dorisch slot zou kunnen zijn:
Maar de componist besloot om de laatste regel niet in het hexachordum naturale te leggen, maar
een kwint hoger, in het hexachordum durum. De laatste tekstregel krijgt daardoor een grandioos
accent: ‘Es galt ein neues Leben!’. Toch blíjft het uiteraard een echte re-melodie!
De melodie
1
) In het Evangelisches Gesangbuch is de
eerste helft van de strofe als volgt gewijzigd
(de ketters vonden ze blijkbaar te erg):
So hört und merket alle wohl,
was Gott selbst Taufe nennet,
und was ein Christen glauben soll,
der sich zu ihm bekennet.
t.Martin Luther, v.J.W. Schulte Nordholt, m.Wittenberg 1524;LbK gz.165;LB 522
Uit M&L 2004 nr.1. Voor deze website bewerkt en uitgebreid (2021).
Met dank aan Wonno Bleij (luthers predikant, 1938-2011).
Willem Vogel schrijft in het Compendium bij het
Liedboek voor de Kerken dat je er bij het zingen van
deze wijs wèl even goed voor moet gaan zitten, met
de rug los van de leuning. Je kunt dit lied alleen
maar zingen met een volle stem, een lange adem en
zonder enige haast. Het kost even wat moeite, maar,
aldus Vogel, ‘voor wie dat doet is het loon groot’.
Tekst volgens Geystliche Lieder, 1545
(Gesangbuch Valentin Babst); spelling
aangepast.