© Wim Kloppenburg. Laatste update 31 mei 2024.
Made with Xara Web Designer+
Eén van de mooiste Pinksterliederen uit de twintigste eeuw is naar mijn mening het lied ‘De wereld is gewonnen door woord en geest’, een tekst van Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995). Over het ontstaan van het lied, vermoedelijk tussen 1955 en 1960, noteerde Schulte Nordholt: Hoe maakt men een kerklied? Soms misschien doordat men er zo’n behoefte aan heeft de vloed van heilige geheime woorden af te dammen, te bemeesteren in een overzichtelijke vorm, te overzien’, en dat ‘vooral de eerste strofe ontstaan is uit een poging tot samenballing en objectivering, terwijl de tweede reminiscenties heeft aan een mij vooral vroeger dierbaar eschatologisch geloof. Compendium bij het Liedboek voor de Kerken, k.600 We herkennen dat in veel liederen en gedichten van Schulte Nordholt: het zoeken naar evenwicht tussen een heldere, compacte, ‘beheerste’ vorm en een doorleefde, soms bijna ‘bevindelijke’ inhoud. Daarom hield hij ook zoveel van de klare taal van de oude Latijnse hymnen, waarvan hij er vele vertaald heeft. Het lied is inderdaad méér dan een Pinksterlied. Het Pinksterfeest wordt bezongen als een nieuw begin. Op Pinksteren komt een geschiedenis op gang, een gang die niet meer te stuiten is. Als in een visioen ziet de dichter het voor zich, en hij gebruikt daarbij onder andere woorden van Simeon in de tempel: ‘een licht voor alle volken in eeuwigheid’. Het lied staat in een grote eschatologische spanning; reikhalzend ziet de schepping uit naar de voltooiing, als God zal zijn ‘alles in allen’. Het lied staat, met een brede, hymnische wijs van Frits Mehrtens o.a. in het Liedboek voor de Kerken (1973, gez.251). Oorspronkelijk was er ook nog een derde strofe, maar die heeft de dichter uiteindelijk geschrapt: ‘Er was een derde strofe, maar die was al te veel, want bij dit soort gedichten kan men (ik tenminste) alleen maar kort van adem zijn.’ Gezang 251 in het Liedboek telt daarom slechts twee coupletten.

De melodie

Toen de kerkmusicus Frits Mehrtens de oorspronkelijke tekst leerde kennen, werd hij vooral geraakt door de eschatologische spanning van nu juist het derde couplet, over het ongeduld waarmee we uitzien naar het komende Rijk. Juist deze strofe vormde voor Mehrtens de inspiratie voor het schrijven van de melodie, een melodie die de spanning van de tekst op onnavolgbare manier verklankt, een melodie die ons kan troosten als het zicht op het Rijk van God wordt verduisterd door alles wat er om ons heen gebeurt. Als je dit lied uit volle borst zingt, word je daar ‘geloviger’ van. Je hoeft niet eerst heel zeker te geloven om dit lied te mogen zingen, maar het is andersom: door dit lied zing je jezelf geloof in, je zingt boven jezelf uit.

Torso

Mehrtens was dan ook buitengewoon teleurgesteld toen in het Liedboek voor de Kerken alleen de eerste twee coupletten werden afgedrukt. Hij schreef: Gezang 251 is voor mij in het Liedboek aanwezig in de vorm van een torso – de kop is er af. De derde strofe, formeel de laatste, was voor mij de kop, de toespitsing; vandaar mijn gevoel van een torso. De eerste coutouren van een melodie deed ik namelijk op door deze ‘laatste’ strofe. Dat ongeduld sprak mij erg toe. En het daarop volgende altijd-alles- allen, drie totalitaire exclamaties, die ter-nauwer-nood worden ingetoomd door het zult... voor mij was dat het beeld van een kind, dat nèt niet struikelt als het op zijn vader toe- rent. Juist door het feit dat het zult het laatste woord hééft en ís, gaat deze strofe niet óp in het visioen maar keert terug naar het hier en het nu.[...] Door het altijd-alles-allen vallen Hemelvaart en Voleinding samen in een ‘vandaag’. En zijn dat niet de ‘maten’ van de Geest, de Trooster als ‘Vooruit-Helper’? De dynamiek van Mehrtens’ melodie is ook duidelijk op drie coupletten berekend. In de twee- strofige vorm “komt het lied nét niet ‘op gang’, het is ‘te vroeg afgelopen’” (Mehrtens). Aan het einde van strofe 2 heb je als zanger de neiging om nog even diep in te ademen voor een volgende inzet, en als organist grijp je als vanzelf naar dat ene register dat je nog kunt bijtrekken. Er móet na 2 nog iets komen.

Ongrammaticaliteit

In het tijdschrift De Eerste Dag (jrg. 29 nr.2, Lente 2006) toont Pieter Endedijk zich ongevoelig voor Mehrtens’ argumenten. Enigszins geringschattend merkt hij op: ‘[Mehrtens] gebruikt veel woorden om zijn gelijk te bewijzen. [...] Maar ondanks al zijn argumenten moet men toch zeggen dat vanwege de archaïsche taal en de grammaticale constructie die derde strofe de zwakste was.’ Naar mijn gevoel heeft Endedijk hier te weinig oog voor de kracht en de betekenis van ongrammaticaliteit in de poëzie. Bij de grote dichters is ongrammaticaliteit geen ‘fout’ die ontstaat door rijmdwang of metrum, maar een bewust gebruikt expressiemiddel. Eén van de beroemdste regels van Martinus Nijhoff is ‘en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren’. Slecht Nederlands? Kromme spreektaal? Grammaticaal onjuist? Ja, misschien wel, maar desondanks – nee, juist daardoor – de trefzekere en overgetelijke kernzin van het sonnet ‘De moeder de vrouw *) . Of lees J.H. Leopold: Om mijn oud woonhuis peppels staan / mijn lief, mijn lief, o waar gebleven’. Of Luceberts korte gedicht bij het schilderij Visser op een winters meer van Ma Yuan (ca.1200). In de eerste regel staan de woorden in een ‘verkeerde’ volgorde. Maar als je die regel zou ‘verbeteren’ is het ineens geen gedicht meer, maar een rare opsomming. De magie is weg. Ook bij Schulte Nordholt heeft de ‘ongrammaticaliteit’ een functie. Zoals Mehrtens het formuleerde: ‘Juist door het feit dat het zult het laatste woord hééft en ís, gaat deze strofe niet óp in het visioen maar keert terug naar het hier en het nu.’ Ik ben het dus hartgrondig met Endedijk oneens. De eschatologie van de derde strofe is onmisbaar. Pas met het derde couplet erbij komt de eenheid van tekst en melodie volledig tot zijn recht. Bij het verschijnen van het nieuwe Liedboek – Zingen en bidden in huis en kerk (2013) was ik erg benieuwd of het mooiste Pinksterlied uit de twintigste eeuw zou worden afgedrukt met twee of met drie coupletten. Maar helaas, het lied staat er helemaal niet in. Onbegrijpelijk…

Pinksteren – tussen Hemelvaart en Voleinding

De wereld is gewonnen door woord en geest
Visser van Ma Yuan onder wolken vogels varen onder golven vliegen vissen maar daartussen rust de visser golven worden hoge wolken wolken worden hoge golven maar intussen rust de visser
De onmisbare derde strofe
‘Ongrammaticaliteit’ als poëtisch stijlmiddel
t.J.W. Schulte Nordholt, m.Frits Mehrtens. LbK gz.251;GvL 592;ZJ 432
Gepubliceerd in M&L 2009 nr.2. Bewerkt en aangevuld sept. 2020.
bladeren
bladeren
Wim Kloppenburg  Hymnologie
*) Ilja Leonard Pfeijffer neemt het voor Nijhoff op en verdedigt de volgens sommige critici ‘dubieuze zinsconstructie’: “De taal slaat uit het lood zodra de ikfiguur uit het lood wordt geslagen. Iconiciteit heet dat, dat de taal imiteert waarnaar het gedicht verwijst…” Ilja Leonard Pfeijffer, ‘De suggestie van Nijhoff’ in: Awater 2003/1. Ook beschikbaar op de website van DBNL.