© Wim Kloppenburg. Laatste update 14 april 2024.
Made with Xara Web Designer+
Een oud gezegde suggereert dat ‘vertalen’ ook altijd in meerdere of mindere mate resulteert in ‘verraden’ (tradurre è tradire). Maar soms is de vertaler – en de lezer of zanger van de vertaling! – in het voordeel. Kort na het verschijnen van het Liedboek voor de Kerken sprak een Duitse collega er zijn verbazing over uit dat wij in Nederland zoveel liederen van Luther en zijn tijdgenoten konden zingen. ‘Bij ons is dat heel lastig’, zo betoogde hij. ‘Dat zestiende-eeuwse Duits is voor de huidige generatie kerkgangers niet zo makkelijk te volgen. Jullie in Nederland kunnen een twintigste-eeuwse vertaling zingen die veel toegankelijker en begrijpelijker is. Eigenlijk zou ik Luther weer vanuit het Nederlands naar het Duits willen terugvertalen!’ Ik denk dat dat mutatis mutandis ook geldt voor ‘Hierusalem, my happie home’, die kostelijke oud-Engelse ballade over het hemelse Jeruzalem. Het English Hymnal heeft de 26 coupletten van de anonieme zestiende-eeuwse tekst vrijwel ongewijzigd overgenomen; alleen de spelling is gemoderniseerd. Willem Barnard heeft het lied met superieur vakmanschap (en kennelijk plezier!) bewerkt. De kinderlijke argeloosheid is bewaard gebleven, ja zelfs toegankelijker geworden, dichter bij ons gekomen en op even diepe als speelse wijze ‘geactualiseerd’. Volgen wij de vertaling aan de hand van de oorspronkelijke tekst.
1. Jerusalem, my happy home, When shall I come to thee? When shall my sorrows have an end? Thy joys when shall I see? 2. O happy harbour of the Saints! O sweet and pleasant soil! In thee no sorrow may be found, No grief, no care, no toil. 3. In thee no sickness may be seen, No hurt, no ache, no sore; There is no death nor ugly devil, There is life for evermore. 4. No dampish mist is seen in thee, No cold nor darksome night; There every soul shines as the sun; There God himself gives light. 5. There lust and lucre cannot dwell; There envy bears no sway; There is no hunger, heat, nor cold, But pleasure every way. 6. Jerusalem, Jerusalem, God grant I once may see Thy endless joys, and of the same Partaker ay to be! 7. Thy walls are made of precious stones, Thy bulwarks diamonds square; Thy gates are of right orient pearl; Exceeding rich and rare. 8. Thy turrets and thy pinnacles With carbuncles do shine; Thy very streets are paved with gold, Surpassing clear and fine. 9. Thy houses are of ivory, Thy windows crystal clear; Thy tiles are made of beaten gold – O God, that I were there! 10. Within thy gates no thing doth come That is not passing clean, No spider’s web, no dirt, no dust, No filth may there be seen. 11. Ah, my sweet home, Jerusalem, Would God I were in thee! Would God my woes were at an end, Thy joys that I might see! 12. Thy Saints are crowned with glory great; They see God face to face; They triumph still, they still rejoice: Most happy is their case. 13. We that are here in banishment, Continually do mourn; We sigh and sob, we weep and wail, perpetually we groan. 14. Our sweet is mixed with bitter gall, Our pleasure is but pain, Our joys scarce last the looking on, Our sorrows still remain. 15. But there they live in such delight, Such pleasure, and such play, As that to them a thousand years Doth seem as yesterday. 16. Thy vinyardes and thy orchards are Most beautiful and fair; Full furnished with trees and fruits, Most wonderful and rare. 17. Thy gardens and thy gallant walks Continually are green; There grow such sweet and pleasant As nowhere else are seen. [flowers 18. There ’s nectar and ambrosia made, There ’s musk and civet sweet There many a fair and dainty drug Is trodden under feet. 19. There cinnamon, there sugar grow, There nard and balm abound; What tongue can tell, or heart contain, The joys that there are found! 20. Quite through the streets with silver The flood of life doth flow, [sound Upon whose banks on every side The wood of life doth grow. 21. There trees for evermore bear fruits, And evermore do spring; There evermore the Angels sit, And evermore do sing. 22. There David stands, with harp in hand As master of the choir: Ten thousand times that man were blest That might this music hear. 23. Our Lady sings Magnificat With tunes surpassing sweet, And all the virgins bear their parts, Sitting above her feet. 24. Te Deum doth Saint Ambrose sing, Saint Austin doth the like; Old Simeon and Zachary Have not their songs to seek. 25. There Magdalene hath left her moan, And cheerfully doth sing With blessed Saints, whose harmony In every street doth ring. 26. Jerusalem, my happy home, Would God I were in thee! Would God my woes were at an end Thy joyes that I might see!
1. Jeruzalem, mijn vaderstad, mijn moederhuis, wanneer zal ik u zien zoals ge zijt, de bruid van onze Heer? 4. En zeker is geen ziekte daar, geen ongeluk, geen dood, geen boze duivel, geen gevaar en geen gebrek aan brood. 3. Daar is geen zon, daar is geen maan, geen mist, geen duisternis, maar ’t licht komt van de troon vandaan waar de Messias is. 2. Daar is geen pijn en geen verdriet, geen afgunst en geen nijd, en angst en armoe zijn er niet maar altijd vrolijkheid. 5. God geve mij, Jeruzalem, dat ik eens op een dag een pelgrim aan uw poorten ben en dat ik binnen mag. 6. Daar zijn de muren transparant, de deuren parelmoer, de sterke plaatsen diamant, zilver en goud de vloer. 7. De huizen zijn er van ivoor met vensters van kristal, o mocht ik maar die deuren door, dan wist ik alles al! 9. Jeruzalem, die grote stad, mijn God was ik er maar op ’t vrolijk heilig huwelijk een van de gasten daar. 8. De heiligen staan in het licht en kijken honderd uit van aangezicht tot aangezicht met God en met zijn bruid. 10. Want hier is alle zoet vermengd met gal en bitterheid, geluk wordt altijd weer gekrenkt, hoe nijpen schuld en spijt! 11. Maar daar is leven een en al verrukking en plezier en duizend jaren zijn er als de dag van gistren hier. 14. Daar groeit het graan, daar rijpt de wijn voor iedereen te geef als nectar en als ambrozijn waarvan men eeuwig leeft. 12. De stroom des levens vloeit maar aan, de straten in en uit waarlangs de hoge bomen staan, het groene levenskruid. 13. En engelen zitten op een rij als vogels in een boom, de vreugde gaat er nooit voorbij, het is als in een droom. 15. David is daar met harp en al, koormeester van de stad, Maria, denkend aan de stal, zingt het magnificat; 17. Te Deum zingt Ambrosius en alle vaders mee, Johannes en Gregorius, zingen laudamus te. 16. Simeon heft zijn lofzang aan, Mirjam en Hanna zijn bij alle vrolijkheid vooraan met trom en tambourijn. 18. En Luther zingt er als een zwaan en Bach, de grote Bach, die mag de maat der englen slaan de lieve lange dag. 19. De negers met hun loftrompet, de joden met hun ster, wie arm is, achteropgezet, de vromen van oudsher, 20. van alle kanten komen zij de lange lanen door, het is een eindeloze rij, de kinderen gaan voor. 21. Jeruzalem, mijn vaderhuis, mijn moederstad, wanneer zal ik u zien? Wij zijn op reis naar u en naar de Heer!
De thematiek van de eerste vijf coupletten vinden we bij Barnard terug in strofe 1 t/m 4. Maar let op de subtiele verschillen. Strofe 1 krijgt bij Barnard meteen een diepere theologische lading, alleen al door het woord ‘bruid’, dat ons onmiddellijk her- innert aan het boek Openbaring. In de Engelse tekst komt het woord bruid niet voor, wel in de Medita- tiones, waar Jeruzalem ‘charissima sponsa Christi’ wordt genoemd. De volgorde van de coupletten 3, 4 en 5 is door Barnard omgekeerd. Let ook even op het derde couplet (nr.4 in de vertaling). De oorspronkelijke tekst spreekt hier over de ‘ugly devil’. In het English Hymnal is de duivel verdwenen, de derde regel luidt daar: ‘In thee there is no dread of death’. Barnard kiest hier voor de ‘ongekuiste’ versie.

Hierusalem my happie home

Jeruzalem, mijn vaderstad
De strofen 1, 6, 11 en 26 hebben een refrein- karakter. Bij Barnard zijn dat de coupletten 1, 5, 9 en 21.
De coupletten 7 t/m 10 heeft Barnard samengevat in de Nederlandse strofen 6 en 7. In de beknoptere bewoordingen blijft hij dichter bij de beelden uit Openbaring (waar vuil, stof en spinnewebben inderdaad ontbreken…).
Couplet 11 correspondeert met Barnards refrein- strofe 9, waarbij Barnard teruggrijpt op het in strofe 1 geïntroduceerde beeld van de bruid. De heiligen uit couplet 12 heeft hij verschoven naar strofe 8; zij stáán al in die schitterende stad, en ze zien God van aangezicht tot aangezicht!
De thema’s van couplet (13), 14 en 15 vinden we bij Barnard terug in de strofen 10 en 11.
De bomen, bloemen, vruchten, kruiden en geuren, waarover de Engelse dichter in de coupletten 16 t/m 19 zo uitbundig uitweidt, zijn door Barnard vrijmoedig gecomprimeerd tot één strofe.
De sprekende beelden in couplet 20 en 21 kregen beide een Nederlandse strofe. Nog meer dan in het origineel zíe je de engelen zitten!
Ik denk dat Barnard het meest geïnspireerd en ontroerd was door alle bij name genoemde heiligen die het hemelse Jeruzalem bevolken, zangers en getuigen uit het Oude en Nieuwe Testament en uit de vroege kerk: David, Maria, Simeon, Zacharias, Magdalena, Ambrosius en Augustinus (‘Saint Austin’). En waarom zouden wij niet verder mogen gaan, en het lijstje van de ‘blessed Saints’ mogen aanvullen met Luther en Bach en alle anonieme getuigen die bleven zingen tegen alle verdrukking en vervolging in! Het is verrassend hoe Barnard deze lijn zelfs doortrekt naar onze recente geschiedenis. De negentiende strofe is een onnavolgbaar geniale vondst: in slechts twee korte regels geeft Barnard ‘de negers met hun loftrompet’ en ‘de joden met hun ster’ een plaats in het visioen. In het schijnbaar zo naïeve gezang over het hemelse Jeruzalem worden we plotseling bepaald bij de schrijnende actualiteit van rassendiscriminatie en antisemitisme, slavernij en holocaust. We zien een stoet, gehavend, maar wel met een loftrompet en een ster als onderscheidingstekenen. De eerste regel van strofe 19 verwijst uiteraard naar de spiritual ‘When the Saints go marching in’, waarvan de tweede regel luidt: ‘Oh Lord, I want to be in that number’, een bede die bij Barnard al in strofe 5 aanwezig is!
t.16e eeuw, v*.Willem Barnard, m.‘This Endris Nyght’. LbK gz.265;LB 737
De eerste drie strofen uit de oudst bekende bron van dit lied (British Library, Add MS 15225), een handgeschreven verzameling voornamelijk geestelijke liedteksten uit de tweede helft van de 16de eeuw. Helaas weten we niet wie de auteur f.B.P. is en ook niet welke melodie bedoeld wordt met ‘the tune of Diana’. Het lied is duidelijk geïnspireerd op hfdst. XXV van de beroemde, vroeger ten onrechte aan kerkvader Augustinus toegeschreven Meditationes.
bladeren
bladeren
Gepubliceerd in M&L 2008 nr.10 Laatste bewerking en aanvulling januari 2023.
Wim Kloppenburg  Hymnologie

Aanvullend commentaar…

Bovenstaand liedcommentaar schreef ik in 2008. Nu ik de tekst bewerk voor deze website, ontkom ik er niet aan, iets meer te zeggen over de nederlandse strofe 19. Er zijn immers stemmen opgegaan die op hoge toon eisen dat dit ‘racistische’ couplet (of zelfs het gehele lied) uit de liedboeken verwijderd wordt vanwege het zogenaamde ‘n-woord’ (waarom nemen we tegenwoordig toch zo gretig termen en gebruiken over van die f*cking Amerikanen?!). Toen Willem Barnard dit lied zestig (!) jaar geleden schreef, was ‘neger’ een gewoon, neutraal woord. Het was niet dat wóórd, maar de actualiteit van vers 19 die ons schokte. Als het woord ‘neger’ tegenwoordig als discriminerend ervaren wordt, dan is de schrijnende actualiteit van Barnards tekst daardoor des te sterker voelbaar. Je kunt deze strofe niet weglaten of veranderen zonder het hele lied geweld aan te doen. In april 2023 verscheen de langverwachte uitgave In wind en vuur waarin alle liedteksten van Willem Barnard zijn opgenomen, met de bijbehorende melodieën en voorzien van uitgebreide toelichtingen, – een monumen- tale driedelige uitgave waaraan theologen, hymnologen en dichters hebben meegewerkt. Helaas heeft de redactie gemeend couplet 19 van het Jeruzalemlied in deze bundel te moeten vervangen door een versje van eigen makelij. Ik zet de oorspronkelijke en de nieuwe tekst naast elkaar: 19. De negers met hun loftrompet 19. Hoor! Gospelzang, trompetgeschal, de joden met hun ster ’t halleel – uw Naam is groot. wie arm is, achteropgezet, Loof God die machten breken zal de vromen van oudsher, en van hun tronen stoot. 20. van alle kanten komen zij… 20. Van alle kanten komen wij… In de nieuwe strofe is niet veel overgebleven van de schokkende actualiteit van het origineel. Het beeld van de stoet, de optocht van mensen, vervolgd, gekwetst, gehavend, is verdwenen. In de eerste twee regels zijn de mensen vervangen door vage verwijzingen: ‘gospelzang’ (het muziekgenre dat zijn wortels heeft in de liederen van de negerslaven), ‘het halleel’ (de joodse lof-psalmen 113-118), – en ‘trompetgeschal’ (een woord dat vooral associaties oproept met een jachttafereel of een militaire parade…). De armen en geringen van regel drie en vier zijn vervangen door woorden uit het Magnificat. Kortom, poëtisch en inhoudelijk valt de nieuwe strofe volstrekt uit de toon, de verrassende beelden en associaties zijn verdwenen, het visioen wordt hinderlijk onderbroken. Omdat de stoet van mensen verdwenen is, kan strofe 20 ook niet meer beginnen met ‘van alle kanten komen zij’; het is daarom veranderd in ‘…komen wij’. Ook dat is een verminking: in de originele versie mogen wij pas meedoen in de laatste zin van het laatste couplet! Dat subtiele detail gaat verloren. Ook voordat het ‘n-woord’ een probleem werd, was strofe 19 al een betekenisvolle ‘stolperstein’, maar in de nieuwe strofe is de struikelsteen gladgestreken en geheel van zijn betekenis ontdaan. En dan te bedenken dat de Barnardbundel is gepubliceerd bij uitgeverij Skandalon

Kan het ook anders?

‘Jeruzalem mijn vaderstad’ is niet het enige lied dat in de nieuwe verzamelbundel een gewijzigde tekst heeft gekregen. Ook liederen waarin ‘broeders’ of ‘zonen’ voorkomen, zijn aangepast. Maar bij het vermijden van ‘masculien taalgebruik’ kon men meestal volstaan met het vervangen van één of twee woorden. Waarom zou je ook bij het ‘n-woord’ niet kunnen volstaan met een kleine aanpassing? Bijvoorbeeld: 19. De slaven met hun ketenen, de joden met hun ster, wie arm is, wie vergeten werd, de vromen van oudsher, 20. van alle kanten komen zij… Uiteraard gaat er met iedere ingreep iets van Barnards lied verloren. In mijn voorstel ontbreekt bijvoorbeeld de ‘loftrompet’ die het oorspronkelijke couplet verbindt met de muzikale motieven uit de vier voorafgaande strofen. Maar het visioen van de stoet blijft in elk geval bewaard, en dus ook het verband met de strofen 20 en 21.
De melodie Dit lied is in een groot aantal Engelse hymnals te vinden, soms sterk ingekort of in stukken geknipt. Er worden opvallend veel verschillende melodieën voor gebruikt. Voor LbK en LB koos men de tune ‘This endris night’ uit The Church Hymnary, revised edition (1927). De melodie hoort oorspronkelijk bij een zestiende- eeuwse Christmas Carol. Willem Barnard zelf had een voorkeur voor de dubbelmelodie van Evert Egberts, Oud-Katholiek Gezangboek 698. Het sterke punt van een dubbelmelodie is het feit dat er meer afwisseling is, zodat je dit lange lied zonder moeite in z’n geheel kunt zingen (in zeven groepjes van drie coupletten: 1.melodie A, 2.melodie B, 3.A+B tweestemmig). Een zwak punt is echter dat alle regels op de eerste tel van de 6/8 maat beginnen, terwijl de tekst bijna steeds met een onbeklemtoonde lettergreep begint. In de Bijbel voor de kinderen Deel II (Nieuwe Testament) van dr J.H. (Johanna) Klink vinden we een toonzetting van Gerrit de Marez Oyens: de tekst is daar verdeeld over vier verschillende melodieën. Voldoende afwisseling, dus.