© Wim Kloppenburg, laatste update 9 maart 2023
Made with MAGIX Web Designer Premium
t.ca.1200, v
1
.J.W. Schulte Nordholt, v
2
.Huub Oosterhuis;LbK gz.238;LB 669;GvL 464/482
‘Veni
sancte
Spiritus’
is
een
prachtig
voorbeeld
van
de
strenge,
compacte
vorm
van
de
late
sequentie
zoals
die
in
de
twaalfde
eeuw
opkomt.
“In
die
vaste
vorm
gloeit
een
hartstochtelijke
inhoud,
dat
is
wat
het
lied
zo
geliefd
heeft
gemaakt.
Het
is
niet
origineel
van
gedachten,
niet
verrassend
van
beeldspraak,
maar
het
heeft
die
geheimzinnige
eigenschap,
dat
het
bekende
woorden
in
een
klassieke
orde
onderbrengt”,
aldus
J.W.
Schulte
Nordholt.
In
LbK,
LB
en
GvL
staat
een
zeer
getrouwe
vertaling
van
Schulte
Nordholt;
in
GvL
vinden
we
daarnaast
een
vrije
parafrase
van
Huub Oosterhuis. Het is de moeite waard om beide vertalingen te vergelijken.
Schulte Nordholt IS ER IN GESLAAGD, in zijn vertaling het metrum en
het rijmschema (aab-ccb; in het latijn rijmen zelfs álle derde
regels!) van het origineel te handhaven. Daardoor kun je zijn tekst
zingen op de oorspronkelijke melodie – of eigenlijk melodieën, want
iedere dubbelstrofe heeft een eigen melodie. Voor de vrije parafrase
van Huub Oosterhuis was een nieuwe melodie nodig van Bernard
Huijbers (GvL 464; de lange melisma’s kunnen een groter of kleiner
aantal lettergrepen dragen). Het zijn dus heel verschillende liederen
geworden. Maar beide teksten getuigen van een groot poëtisch
vakmanschap. Overigens kun je een her-taling, parafrase of variatie
pas echt waarderen als je het origineel kent (dat geldt trouwens ook
voor een karikatuur of een persiflage). De werksters van half vijf van
Karel Eykman is pas écht leuk als je de gelijkenis van de arbeiders in
de wijngaard al gelezen hebt. Een koraalbewerking van Bach ont-
vouwt zich pas ten volle als je vertrouwd bent met het lied dat er aan
ten grondslag ligt. Lees dus eerst het Latijn en/of de letterlijke
vertaling, dan de ‘strenge’ vertaling van Schulte Nordholt, en ervaar
tenslotte de virtuoze ‘speelse ernst’ van Oosterhuis.
Veni sancte Spiritus
Twee Nederlandse versies van de Gouden Sequens
De tijdgenoten Stephen Langton (links; aartsbisschop van
Canterbury) en paus Innocentius III worden beiden
genoemd als mogelijke auteurs van deze Sequentia.
1a Hierheen, Adem! Die inzet is meteen al grandioos. Het latijnse spiritus kan zowel geest als wind en adem betekenen (gr.: pneuma,
hebr.: ruach). ‘Hier moet je wezen, Ruach!’ Tijdens het gesprek met Nikodemus (Joh.3) zegt Jezus: ‘De wind waait waarheen hij wil… zó
is een ieder die uit de Geest geboren is’. In het grieks staat daar twéé keer pneuma. In bijbelvertalingen gaat dit woordspel verloren.
In de eerste strofe staat ook een aanduiding van de plaats waar de Geest vandáán komt. Die omschrijving (‘jouw verste verte’) mag bij
Oosterhuis op het eerste gezicht misschien vaag lijken, maar bij nader inzien vind ik het wél zo eerbiedig. Het laat het geheim in elk
geval intact.
1b,2 De woorden waarmee de omschrijvingen van de Geest worden samengevat, zijn even zovele vondsten: armeluisvader, opper-
schenker, hartenjager, tranendroger, zielsbewoner... De bede om vrede komt bij Oosterhuis erg dichtbij. De oorspronkelijke tekst zou je
nog kunnen ‘verharmlosen’ door hem te vergeestelijken; in de parafrase gaat het – óók – over een weldadige, lijfelijke rust voor wie
afgebeuld of verkrampt is.
3 *) Sommige bronnen hebben hier ‘nihil est in lumine’ (‘staat niets in het licht’), wat mij gezien het overal streng gehanteerde rijm
aannemelijker voorkomt. Kennelijk leest Schulte Nordholt hier homine en Oosterhuis lumine. Hoezeer wij het lux beatissima, het
zegenrijke licht nodig hebben, maakt de parafrase wel heel duidelijk: dat de duistere afgrond van ons hart volstrome met licht!
4 Ook bij de strofe over het ‘verkilde hart’, wordt Oosterhuis’ tekst weer zeer concreet en lichamelijk. Wie herkent hierbij niet zijn eigen
houding of die van iemand in zijn omgeving?! Koud, afstandelijk, afwerend – wíllen we wel ontdooid worden? Overigens zet Anton
Vernooij in zijn bespreking van dit lied vraagtekens bij de genoemde ‘lichamelijkheid’ van strofe 4B:
Persoonlijk vraag ik me vervolgens af of de sexuele geladenheid die we bij Oosterhuis vaker aantreffen […] wel zo reëel is. Het is niet
conform de geest van de tekst, en zal bovendien voor velen een reden zijn emotionele bezwaren te uiten tegen dit toch zo voor-
treffelijke lied.’
(Die mogelijke ‘sexuele geladenheid’ is ook te bespeuren in de tweede strofe van Oosterhuis’ bekende lied ‘De Heer heeft mij gezien en onver-
wacht…’. Van oudsher – denk aan het Hooglied en aan de beroemde vrouwelijke mystici uit de kerkgeschiedenis! – liggen mystiek en erotiek dicht
bij elkaar, maar de huidige bezwaren, met name van feministische zijde, wogen toch zo zwaar dat men besloot ‘De Heer heeft mij gezien’ niet op
te nemen in Liedboek-2013.)
5 Het laatste vers gaat opnieuw verder dan het origineel. ‘Geef uw gaven aan wie u vertrouwen’ wordt: ‘Vergeld mijn twijfel met
vriendschap’. Klinkt dit niet erg reformatorisch? Niet door onze verdienste, maar ‘uit genade alleen’. Onze twijfel wordt beantwoord met
liefde, onze vijandigheid met vriendschap van de andere kant.
En dan het slot: sommige critici menen dat hier de zekerheid ontbreekt van ‘hiernamaals’ en ‘hemelse vreugde’. Maar het latijnse
voorbeeld formuleert al even terughoudend: da perenne gaudium, geef (ons) blijvende vreugde. Oosterhuis’ lied eindigt met lachen.
Niet het lachen van ‘wie het laatst lacht...’ maar de lach als ‘de weerglans van Uw licht’. Dat is de laatste regel van het lied ‘Laat ons nu
vrolijk zingen’, de vertaling door Ad den Besten van ‘Du meine Seele, singe’ van Paul Gerhardt, zie LbK gz.20 (in LB 146a is deze regel
om onduidelijke redenen gewijzigd in ‘de weerglans van het licht’).
De melodie van Bernard Huijbers
Als je Oosterhuis’ tekst voor het eerst leest, kom je niet zo gauw op het idee om
dit ‘proza-gedicht’ te gaan zingen. Het heeft geen rijm, geen metrum, geen vast
ritme. In LB zijn op pag. 1143 dan ook alleen de woorden afgedrukt. Als je deze
tekst toch op muziek wilt zetten dan kom je al gauw uit op een psalmtoon, een
recitatief of een doorgecomponeerde vorm. Toch schreef Bernard Huijbers een
strofische melodie (GvL 464) voor de tien ‘coupletten’, een melodie die er juist
wèl strak metrisch en ritmisch uitziet: maatstrepen, consequente 5/8 maat (één
keer een 7/8), achtsten met waardestrepen, – kortom een verwarrende notatie.
Want het is al spoedig duidelijk, dat we hier niet te maken hebben met een jazzy
‘Take five’ effect, en evenmin met een exotisch Balkan-ritme. Als je kijkt naar de
toonsoort (E-hypomixolydisch!) en naar de verdeling van de tekst over de noten,
in iedere strofe verschillend, dan lijkt het eerder op Gregoriaans en ben je
geneigd het te noteren zoals in het voorbeeld hiernaast.
Ik begrijp niet zo goed waarom Huijbers niet voor deze notatie heeft gekozen.
Het 5/8 notenbeeld is verwarrend en verleidt de zanger tot verkeerde accenten.
Maar hoe je dit lied ook noteert of zingt, het blijft op sommige plekken toch iets
gewrongens houden.
De notatie van de oorspronkelijke sequentie
We zagen hierboven dat de vertaling van J.W. Schulte Nordholt bedoeld is om
gezongen te worden op de oorspronkelijke melodie.
Als gevolg van het feit dat in de gebruikelijke kwadraatnoot-notatie geen ritme
kan worden weergegeven, is in de loop der eeuwen een equale uitvoering van
deze sequens gebruikelijk geworden, d.w.z. alle noten ongeveer even lang.
Tegenwoordig zijn de meeste musicologen het er echter over eens dat deze
gezangen oorspronkelijk een ternair metrum hadden. Zó is deze sequens dan
ook genoteerd in LbK gz.238.
In het Compendium bij het LbK schrijft Jan van Biezen:
De melodie heeft het karakter van een krachtige troubadour-wijs. De melismen
op de beklemtoonde lettergrepen wijzen er onmiskenbaar op dat de melodie
oorspronkelijk het ternaire ritme gehad heeft dat we in het Liedboek vinden. Uit
oude kronieken is bekend dat op het ‘Veni sancte spiritus’ gedanst werd. Voor de
tijd na 1180 moeten we voor de kerkmuziek rekening houden met invloeden van
de zgn. modale ritmiek zoals deze vanuit de Notre Dame te Parijs voorgeschre-
ven was; deze ritmiek was wezenlijk ternair. Men zinge de melodie verend,
vanuit de krachtige metrische impuls die er aan ten grondslag ligt, liefst één-
stemmig waarbij we echter wel een bonte verscheidenheid van instrumenten
zonder meer kunnen laten meespelen: kromhoorns, vedels, klokkespelen,
slagwerk... Men late het evocatieve element zo sterk mogelijk uitkomen.
Tempo: minstens MM 48 voor de gepunteerde halve (MM 144 voor de
kwartnoot).
De melodie van een sequens is berekend op alternerende groepen uitvoeren-
den, de vorm a-a, b-b, c-c wijst dit ook aan. Men kan bijv. afwisselend koor of
voorzanger en gemeente laten zingen. De gemeente krijgt dan steeds de
voorgezongen melodie te herhalen op een nieuwe tekst, zodat de melodie
‘spelenderwijs’ geleerd wordt.
Helaas hebben de redacteuren van Liedboek-2013 gemeend te moeten terug-
keren naar een ouderwetse, quasi-gregoriaanse equale notatie (LB 669).
Is het feestelijke karakter van de authentieke versie ze dan helemaal ontgaan?
Je zou de melodie van Bernard Huijbers heel goed in
‘neo-gregoriaanse’ notatie kunnen weergeven.
De notatie in het Liber Usualis
Ternaire ritmiek in het Liedboek voor de Kerken gez. 238
GvL 464, Bernard Huijbers
Terug naar een equale notatie in Liedboek-2013. Waarom?!
Literatuur
- J. van Biezen en J.W. Schulte Nordholt, Hymnen, Tournai 1967. p.293vv.
- Jan van Biezen, ‘Geschiedenis van de hymne’ en de toelichting bij Gezang 238
in Compendium... bij het Liedboek voor de Kerken. Amsterdam 1978
- A.C. Vernooy (sic), ‘Hierheen adem’ in Winek-info jrg.3 nr.3, mei/juni 1979
- R. te Riet, ‘Hierheen, Adem’, in Continuo jrg.13 nr.3, febr. 1999
- Analecta hymnica (zie Aanvulling)
Herziene en uitgebreide versie van het gelijknamige
artikel in M&L 2008 nr.5.
Aanvulling
Bij nader inzien heb ik in 2008 in mijn artikel te weinig aandacht besteed aan
de kwestie homine-lumine in strofe 3b. De latijnse tekst die hierboven is
afgedrukt, is de gangbare versie zoals we die o.a. vinden in het Liber Usualis
(LU). In de bundel Hymnen (zie literatuurlijst) staat de LU-tekst naast de
vertaling van Schulte Nordholt, maar er wordt ook verwezen naar de
Analecta hymnica medii ævi van Dreves/Blume (dl.54, p.234). Daar vinden
we echter als eerste lezing in strofe 3b het woord lumine. Homine wordt zelfs
nadrukkelijk gediskwalificeerd als latere, ‘corrupte’ versie, niet alleen
vanwege de door mij al gesignaleerde inbreuk op het streng gehanteerde
rijm, maar ook inhoudelijk: “Nihil est in homine” ist namentlich in
Verbindung mit dem folgenden “Nihil est innoxium” eine fast platte Rede-
wendung, der gegenüber die lectio difficilior “Nihil est in lumine” äußerst tief
und treffend erscheinen muß: “Ohne Deiner Gottheit Glanz steht nichts im
rechten Lichte und nichts kann gut gedeihen.”
Ik denk niet dat Schulte Nordholt bewust heeft gekozen tussen lumine en
homine. Hij is min of meer argeloos begonnen de hem vertrouwde tekst uit
het LU te vertalen. Je zou kunnen zeggen dat er daardoor ongemerkt een
‘flardje Calvinisme’ in het middeleeuwse gezang is terechtgekomen. Want bij
de zinsnede ‘Is er in de mens geen goed’ moest ik onwillekeurig denken aan
een formulering die vier eeuwen later het geloof van veel mensen zou
bepalen: de mensch is ‘ganschelijk onbekwaam tot eenig goed en geneigd
tot alle kwaad’, ZONDAG 3 van de Heidelbergsche Catechismus…
Sequentie of Sequentia
De slot-a van het gregoriaanse Alleluia-gezang wordt gezongen op een lang melisma, d.w.z. meerdere
noten op die ene lettergreep -a. Omdat zulke lange melodieën zonder tekst vaak moeilijk te onthouden
waren (zeker in de tijd vóór het ontstaan van het notenschrift!) bedacht men als geheugensteun/
ezelsbruggetje een syllabische tekst, waarbij iedere noot een eigen lettergreep kreeg. Dit hulpmiddel
groeide in de loop van de tijd uit tot een aparte liedvorm, de sequentie of sequentia. In de 12e eeuw
krijgt de Sequentia een regelmatige strofevorm waarbij telkens twee halfverzen op dezelfde melodie
gezongen worden.
(Het woord sequentie wordt ook wel afgekort tot sequens, niet te verwarren met de gelijkluidende
algemene muziekterm: voortschrijdende herhaling van een motief of thema op een andere toonhoogte.)