© Wim Kloppenburg. Laatste update 17 september 2024.
Made with Xara Web Designer+
Musica sub Communione

Veelkleurige praktijk

Er bestaat in ons land een veelkleurige avondmaalspraktijk, vooral in de reformatorische kerken. Sommige gemeenten vieren de Maaltijd van de Heer iedere zondag, andere slechts een paar maal per jaar. In de ene kerk zit men tijdens de viering aan tafel, in een andere kerk staat men in een grote kring, in weer een andere kerk komt men naar voren om brood en wijn te ontvangen, en soms blijft men gewoon in de banken zitten en worden brood en wijn doorgegeven. Er zijn ook kerken waar men een bepaald ‘menu’ kent: de even maanden wijn bij het Avond- maal, de oneven maanden druivesap. Of de ene week een grote beker, de andere week kleine bekertjes. Over al deze vormen en mogelijkheden bestaat vaak onenigheid in de gemeente: wat de één ‘stijlvol’ vindt, noemt de ander ‘koud en afstandelijk’, wat voor de één ‘huiselijk en ongedwongen’ is, komt op een ander ‘rommelig en oneerbiedig’ over. Ook voor wat betreft de muziek bij het Avondmaal is er een veelkleurige praktijk: stilte, zacht orgelspel, een lied bij het wisselen van de tafels, zelfstandige instrumentale of vocale muziek. En ik heb ook wel eens meegemaakt dat er een cd werd gedraaid tijdens de communie!

Muziek en geloofsbeleving

Ik denk dat de muzikale stijl van de Musica sub Communione veel, zo niet alles, te maken heeft met de beleving van de avondmaalsviering, de manier van geloven en de theologie die daar een rol bij speelt. Bij veranderende opvattingen ten aanzien van de communie verandert namelijk ook altijd de musiceerpraktijk. Een paar moment- opnamen uit de geschiedenis: Voor de vroege christenen, die op de eerste dag van de week de maaltijd vieren, is het vanzelfsprekend om daarbij psalmen te zingen, immers zo had ook Jezus het Pesachmaal met zijn jongeren gevierd. We kunnen daarbij denken aan de hallel-psalmen (113 t/m 118), maar ook aan bijvoorbeeld de psalmen 34 (‘Proeft en ziet hoe goed de Heer is’) en 145 (‘Aller ogen wachten op U, en Gij geeft hun hunne spijze te rechter tijd’). In de late Middeleeuwen en de Renaissance ligt het accent vooral op het aanschouwen van de geconsacreerde hostie die tijdens de elevatio door de priester getoond wordt: werkelijk, substantieel het lichaam van Christus. De muziek (een Toccata per l’Elevazione) onderstreept dit gelovig opzien naar het wonder van de transsubstantiatie. Vaak blijft fysieke deelname, het ontvangen van de hostie, zelfs achterwege; het aanschouwen is voldoende (‘das mittelalterliche Schauverlangen’). In de Barok is het vooral feestelijke, concertante muziek, de fanfare die de consecratie, de komst van de Heer in de mis, begeleidt. In de achttiende en negentiende eeuw krijgt de persoonlijke devotie een sterker accent. De muziek wordt een soort hulpmiddel om de mens ontvankelijk te maken voor het eucharistisch mysterie. De Tantum ergo’s en Ave verums brengen de gelovige in de juiste ‘sfeer’. Een elevation of communion voor orgel is dan ook meestal zàcht: een rustig tempo, mystieke kleuren, kortom, de orgelmuziek waarvoor met name in de tijd van de Romantiek velen een pelgrimage maakten naar de grote Parijse kerken.

De Reformatie

De reformatorische kerken kennen op dit punt een eigen ontwikkeling. Bij Calvijn ligt de zaak eenvoudig: alleen eenstemmige gemeentezang is toegestaan. Ook bij het Avondmaal worden dus uitsluitend psalmen gezongen, bijv. Psalm 138. In de lutherse traditie treffen we een veelkleurige vocale en instrumentale musiceerpraktijk aan. De aanduiding ‘sub communione’ kan bij allerlei soorten muziek staan: liedbewerkingen, motetten, instrumentale concerten, solostukken, tot aan Bachs Chaconne voor vioolsolo toe. Aan het einde van de achttiende eeuw raakt deze rijke cultuur in verval. De sterke avondmaalsliederen van Luther worden vervangen door gezangen met een innig-piëtistische of moralistische toon. ‘De betaamelijke viering van het Avondmaal versterkt in ons de deugd’. De gelovige mens is ‘diep aangedaan’ en ‘hevig ontroerd’ door het lijden en sterven van Jezus. Vaak vindt men muziek zelfs misplaatst bij de viering. In Lübeck wordt in 1801, nog geen honderd jaar na Buxtehude, de Tafelmuziek afgeschaft. Bij een begrafenismaal past geen muziek, alleen stilte...

De twintigste eeuw

Zo was de situatie aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw: in de Rooms-Katholieke Kerk het offerritueel, begeleid door muziek die de mens ontvankelijk moet maken voor het mysterie, in de meeste reformatorische kerken de beklemmende stilte of de zachte orgelmuziek van het begrafenismaal. In sommige kerken bestaat die situatie nog altijd, ondanks alle hervormingen van de afgelopen decennia. In Italië heb ik eens meegemaakt hoe een moeder met twee kinderen aan de hand pas ná het Credo de kerk binnenkwam, net op tijd vooraan stond om de hostie te ontvangen, en vervolgens het kerkgebouw onmiddellijk weer verliet. Dat is immers het belangrijkste: het door de kerk uitgereikte heil tot zich te nemen als ware het een wonderbaarlijk geneesmiddel. En in Nederland, althans in bepaalde streng-gereformeerde kringen, kan het nog voorkomen dat na de donderpreek van de dominee en het voorlezen van het strenge formulier, niemand uit de gemeente naar voren durft komen om aan te zitten. Wim van der Zee omschrijft het heel bondig in zijn boekje Op de dag van het licht: bij Rome was het maaltijdkarakter verloren gegaan – het samen breken en delen, de gemeenschap met elkaar – en in de Reformatie was het lofprijzende karakter verdwenen van wat het feestmaal op de opstandingsmorgen zou moeten zijn. Eén van de meest opvallende ontwikkelingen van ónze tijd is het feit dat Rome en Reformatie zich voor wat betreft de liturgie en de viering van de maaltijd naar elkaar toe bewegen.

Andere viering, andere muziek?

De opvattingen ten aanzien van het Avondmaal zijn veranderd; daar hoort dus ook andere muziek bij. Niet meer de zachte begrafenismuziek uit de gereformeerde traditie en ook niet de sfeervolle mystieke klanken die het roomse offerritueel begeleidden. Maar wat dan wel? Al in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw verschijnen er enkele studies die proberen op die vraag een antwoord te formuleren. Vanuit de liturgische beweging van de Lutherse kerk in Duitsland is het Gerhard Kappner die in 1952 een boekje publiceert onder de titel Sakrament und Musik. In Nederland was het vooral Frits Mehrtens die over dit onderwerp heeft gesproken en geschreven, o.a. in zijn boekje Kerk en muziek. Ik citeer een paar bekende zinnen uit het boekje van Mehrtens. Het Avondmaal is een Sacrament. Het Sacrament is een zaak waarbij God iets geeft, iets doet aan ons. Een gave van God is een blijde zaak, tot en met de leeuwekuil en de vurige oven. Bij blijde zaken hoort muziek, zowel in de Hemel als op aarde. De Musica sub Communione moet ‘woordloos’ zijn, immers, na de inzettingswoorden kàn niets meer gezegd worden. Het woord is òp. Kernwoorden zowel bij Kappner als bij Mehrtens zijn: blijdschap, feestmaal, voorafschaduwing, woordloze verkondiging, objectiviteit. Het pleidooi dat beiden voeren voor een nieuw doordenken van de betekenis van de Musica sub Communione is indrukwekkend; het Avondmaal krijgt een grote eschatologische spanning. Ik denk alleen dat de praktisch-muzikale conclusies die ze trekken enigszins tijdgebonden zijn. Kappner was nog opgegroeid met een kerkmuziek-in-verval; organisten hanteerden vaak een slap aftreksel van de romantische stijl, waarin het gemakkelijke sentiment overheerste. Vandaar hij met nadruk stelt dat er geen strijkers maar wel blazers mogen meedoen bij de Tafelmuziek! Voor hem is een viool bij uitstek geschikt om individuele gevoelens te uiten, een trompet heeft meer iets ‘verkondigends’, iets ‘annoncerends’. Maar ik denk dat voor ons niet meer zo eenduidig geldt dat de viool ‘subjectief’ en de trompet ‘objectief’ is. De herontdekking van oude instrumenten en originele speelmanieren heeft ons geleerd dat er méér instrumentale nuances zijn!

Van flamenco tot salonmuziek

Veel belangrijker dan de vraag naar het instrument is de vraag naar de aard en de stijl van de muziek. Blijdschap, feestmaal, eschatologie, heil, gemeenschap - zijn dat woorden waar bepaalde muziek bijhoort? In hoeverre is dat tijd- en cultuurgebonden? Kan muziek gemeenschap stichten of kan ze bijvoorbeeld ook zó mooi zijn dat ze de gemeente uiteen doet vallen in individuele genieters? Ik heb daar geen pasklaar antwoord op, maar ik wil proberen om de gedachten te bepalen aan de hand van een aantal persoonlijke ervaringen. Ik ben een tijdlang cantor geweest in een nieuwe, pas gebouwde kerk. De eerste jaren stond er nog geen orgel. Voor de begeleiding van de gemeentezang en voor de zelfstandige instrumentale muziek hebben we toen alle mogelijke instrumenten en ensembles ingeschakeld: van één hobo of één blokfluit op een gewone zondag tot aan blokfluitkwartet, houtblaasensemble of koperkwintet op hoogtijdagen. Met het blokfluitkwartet speelden we vaak instrumentale dansmuziek uit de zestiende en zeventiende eeuw. Wereldlijke muziek dus, maar ik vond de klank ervan aardig in overeenstemming met de eis van vrolijke, niet-woordgebonden muziek, zoals we die toen aan de Musica sub Communione stelden. Op een keer, midden in de zomer, was er geen enkele speler te vinden: iedereen was met vakantie of al elders bij een dienst betrokken. Ten einde raad belde ik een gitaarspelende neef op, conservatoriumstudent, bezig aan het laatste jaar voor z’n eindexamen. Ja, hij had wel iets dat geschikt was voor bij het Avondmaal: een bewerking van een luitsuite uit de Barok. Op zondagmorgen bleek echter dat hij zich bedacht had, hij speelde liever iets uit z’n eindexamenrepertoire. En na het Tafelgebed en het gezongen Lam Gods klonk dus vurige Spaanse flamenco- muziek… Waarom hadden we toen allemaal het gevoel dat dit eigenlijk niet kòn? Ook dit was toch vrolijke, puur instrumentale dansmuziek, net als de zeventiende-eeuwse dansen voor blokfluit? Was het onwennigheid of eenkennigheid? Of bracht deze muziek associaties mee die we niet bij het Avondmaal vonden passen: zwoele zomernachten met vurige Spaanse danseressen? Een ander voorbeeld: een basisgemeente komt zondags bijeen in de aula van een middelbare school. Er staat een goede vleugel. Eén van de parochianen is pianoleraar. Hij speelt voortreffelijk. Tijdens de eucharistieviering put hij bij voorkeur uit de walsen van Chopin. Hoewel ik dat prachtige muziek vind, ervaar ik het op zo’n moment als heel vreemd. De romantische melancholie en de negentiende-eeuwse ‘Weltschmerz’ zetten mij op het verkeerde been. In het Concertgebouw: heerlijk, genieten geblazen. In de kerk: nee. Toch schijnt het in de betreffende basisgemeente goed te functioneren; men is er wars van rituele plechtigheden, de sfeer is huiskamerachtig. Bij het Avondmaal worden flinke stukken stokbrood afgebroken en de Franse landwijn wordt direct uit de fles ingeschonken. ‘Du pain, du vin…’ En als de voorganger brood en beker aanreikt zegt hij niet ‘Lichaam van Christus’ of ‘Wijn van het Koninkrijk’, maar ‘alsjeblieft!’. Ach, misschien is het wel begrijpelijk dat men bij zo’n huiselijke, informele viering de voorkeur geeft aan een huiskamerinstrument als de piano, en het repertoire vooral zoekt in het genre van de betere salonmuziek…

In discussie met Mehrtens

Er zijn, denk ik, enkele punten waarop we de aanbevelingen van Gerhard Kappner en Frits Mehrtens moeten proberen aan te passen aan deze tijd. - In de eerste plaats is dat de kwestie van de stilte. Mehrtens wijst die mogelijkheid min of meer af. Hij heeft in zijn jeugd eindeloos lange avondmaalsdiensten meegemaakt, waarbij telkens een volgende groep gemeenteleden aanzat aan tafel. Bij de wisseling van de tafels werd soms gelezen of gezongen, maar verder was het stil, beklemmend stil. Maar ik denk dat voor een gemeente die wekelijks avondmaal viert, staande in een kring, waarbij de eigenlijke communie slechts enkele minuten duurt, die stilte helemaal niet beklemmend hoeft te zijn en misschien zelfs een duidelijk moment van rust en concentratie kan vormen. In de meeste kerkdiensten doen we eerder te weinig met stilte dan te veel. - In de tweede plaats denk ik dat de eis van woordloosheid minder stringent is naarmate het Avondmaal frequenter gevierd wordt. Inderdaad, woorden kunnen een bepaald accent, een bepaalde richting geven aan de beleving. Maar als die accenten elke week weer een beetje ánders liggen is dat eerder een verruiming dan een verenging. Het maakt ook wel degelijk uit: Avondmaal in de lijdenstijd of op een feestelijke zondag na Pasen, op Kerstmorgen of op Witte Donderdag. Ook in de klassieke avondmaalsliturgie zijn er elementen die wisselen, al naar gelang de kleur van het Kerkelijk Jaar. Goed gekozen Tafelmuziek kan dit tijdeigen element versterken. - Het derde punt waarover ik, als hij tijd van leven had gehad, graag nog met Frits Mehrtens zou hebben willen discussiëren, is de kwestie van het door hem genoemde aspect van de ‘blijheid’: God schenkt ons zijn heil, hij geeft ons een voorproefje van het hemelse bruiloftsmaal, daarbij past dus vrolijke muziek. Een volstrekt begrijpelijke en legitieme eis van iemand die is opgegroeid met de zwaar beladen gereformeerde manier van avondmaalvieren. Maar er staat bij Mehrtens ook nog iets anders, iets waar je gemakkelijk overheen leest: Een gave Gods is een blijde zaak, tot en met de leeuwekuil en de vurige oven. Willem Barnard zegt het in andere bewoordingen in het lied ‘De aarde is vervuld van goedertierenheid’: Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen, zij gaat in alle nood door heel het leven heen. Dat is een ongelooflijke belijdenis, die ons niet zo gemakkelijk over de lippen komt. Als we dit geheim van Gods aanwezigheid, ook in de pijn van deze wereld, serieus nemen, dan is het de vraag of de Musica sub Communione altijd lichtvoetig zou moeten zijn, een soort divertimento. Want al weegt het lijden van de tegenwoordige tijd niet op tegen de komende heerlijkheid, dat lijden is er wèl. De vreugde wordt getemperd door gebrokenheid, de eschatologie kent de pijn van het ‘nog niet’. De bevrijding is ons aangezegd, maar er ligt nog een woestijnreis voor ons. Daarom is het Avondmaal tegelijk uitbundig feestmaal èn karig rantsoen voor onderweg.

De grenzen van de Musica sub Communione

Nevenstaand artikel schreef ik in 1995 als bijdrage aan het Liber Amicorum dat we als vrienden en collega’s aanboden aan Willem Vogel bij zijn vijfen- zeventigste verjaardag.
- Gerhard Kappner, Sakrament und Musik. Gütersloh, 1952. - Frits Mehrtens, Kerk & Muziek ’s-Gravenhage, 1961.
W.R. van der Zee, Op de dag van het licht. Een verhaal over de kerkdienst. ’s-Gravenhage 1986.
Gepubliceerd in: Sytze de Vries e.a. (eindred.), Woord op wieken, een bundel artikelen en liederen ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van Willem Vogel. Amsterdam, 1995. Overgenomen in O&E 1999 nr.6.
Bronnen: In Woord op wieken stonden geen bronvermeldingen; hierboven zijn deze in de marge toegevoegd. Op enkele punten is de tekst gecorrigeerd en aangevuld (maart 2021).
Voor het onderwerp Musica sub Communione bij Bach en tijd- genoten, zie: - Günther Stiller, Johann Sebas- bastian Bach und das Leipziger gottesdienstliche Leben seiner Zeit. Kassel, 1970. p.116vv. - Casper Honders, Over Bachs schouder. Groningen,1985. p.62vv.
bladeren
bladeren
Wim Kloppenburg  Hymnologie